Het Huis van de Europese Geschiedenis moet de kennis van de Europese geschiedenis vergroten en de nieuwsgierigheid voor het Europese project bij de burger prikkelen. Van Bossuyt steunt die doelstellingen, maar vindt dat er al voldoende plaatsen zijn waar dat kan: “Naast het Parlamentarium, dat jaarlijks 4 miljoen euro aan de burger kost, kan je in Brussel onder meer het Station Europa en het Europees Parlement bezoeken. Bovendien kan je in alle lidstaten terecht bij de informatiebureaus van het Europees Parlement en de lokale Europe Direct-voorlichtingscentra. Er zijn dus al voldoende manieren om de burger te bereiken.”
Op de koop toe willen Groen en Open Vld bekijken hoe de Brusselse gemeenten financieel kunnen bijdragen aan dat nieuwe Huis. “Op die manier zou de belastingbetaler niet alleen bijdragen aan Europa via de nationale belastingen, maar ook nog eens rechtstreeks. Een vreemde situatie”, vindt Van Bossuyt.
Geen curator, maar ernstig beleid
Het Huis van de Europese Geschiedenis opent overigens een jaar later dan voorzien en had al te kampen met groeipijnen. Zo werden collectiestukken naar de verkeerde kunsthandelaar gestuurd. “Het Europees Parlement heeft duidelijk geen ervaring met het beheren van grote collecties. Dat behoort ook niet tot de kerntaken van een parlement. De mensen verwachten van het Europees Parlement geen rol als curator, maar een beleid dat ten dienste staat van de bevolking”, besluit Van Bossuyt.