Kamerlid
Kruimelpad
Over voetgangers, fietsers en automobilisten
Ik begrijp dat schepen Filip Watteeuw zich ergert aan de tegenstelling fietsers versus voetgangers (De Standaard, 25 september). Wat ik niet begrijp, is dat de schepen vervolgens meteen zelf gaat polariseren tussen voetgangers/fietsers enerzijds en automobilisten anderzijds. Dat is niet wat ik als Gentenaar – en als lokale politica – verwacht van een schepen van mobiliteit: kiezen vóór de ene soort verkeersgebruikers en tégen de andere.
Waar het om gaat
Het is ook een weinig vruchtbare benadering: als verkeersgebruiker zetten we allemaal voortdurend verschillende petten op: het ene moment zijn we voetganger, dan (deel)automobilist en nog even later (deel)fietser of nog iets anders. Elk van ons is een drievuldigheid (of meer) van verkeersidentiteiten.
Waar het voor mij wél om gaat, is ervoor te zorgen dat alle weggebruikers zich veilig gedragen in het verkeer en op een hoffelijke, respectvolle manier met elkaar omgaan. In elke groep weggebruikers is er een minderheid die het niet zo nauw neemt en die zichzelf of anderen in gevaar brengt. Maar de meeste mensen – of ze nu voetganger, fietsers of automobilist zijn – houden zich aan de regels.
Dat is de boodschap die de schepen moet brengen: een niet aflatende campagne om in het verkeer voor elkaar te zorgen, in combinatie met kordate handhaving gericht op álle weggebruikers (inclusief fietsers, zie het toenemend aantal ongevallen tussen fietsers onderling zoals vandaag door de Gentse politie gesignaleerd).
Rekening houden met elkaar
Verkeersveilige weginfrastructuur is vanzelfsprekend ook een deel van de oplossing: gescheiden routes voor zwakke weggebruikers, fietsbruggen en -onderdoorgangen, herwaardering van trage wegen, goed ingerichte kruispunten, … Maar het voorstellen alsof het merendeel van onze straten en wegen op dit moment toebehoren aan de automobilist is onzin. We delen gewoon dezelfde beperkte ruimte en het is een kwestie van rekening houden met elkaar.
Schepen Watteeuw stoort zich ook aan langs de openbare weg geparkeerde voertuigen (“blik”). Dit “blik” is voor velen een hulpmiddel om zich bijvoorbeeld naar het werk te begeven of hun familie te bezoeken. Of moeten we terug naar de periode van paard en kar en allemaal onder de kerktoren blijven? Of nog: moet een auto alleen iets worden voor de gelukkigen die zich een oprit of privégarage kunnen permitteren?
Is dat de boodschap voor de 80% Gentenaars die een wagen bezitten? Moeten alle mensen en gezinnen die niet anders kunnen dan op straat parkeren hun wagen maar gewoon wegdoen? Is dat het sociale gelaat van Groen?
Tramsporen en fietsers
Qua verkeersveilige weginfrastructuur heeft de schepen in Gent hoe dan ook nog een berg werk liggen. De Gentenaars klagen al jaren steen en been over de slechte staat van de voet- en de fietspaden. In pas heraangelegde straten zoals de Wittewalle in Oostakker investeert men ondanks de expliciete vraag vanuit de bewoners niet in fietspaden. De nieuwe zone 30 in de brede lanen van Gentbrugge gaat niet gepaard met ingrepen in de weginrichting om het gewijzigde snelheidsregime duidelijk te maken.
Ook voor de moeilijke combinatie tramsporen en fietsers had de schepen een stuk meer kunnen doen. Daarnaast worden investeringen in P+R en buurtparkings geschrapt, waardoor de schepen – in combinatie met een extreem lage parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per woning in nieuwe woonontwikkelingen – het straatparkeren paradoxaal genoeg alleen maar aanmoedigt.
In het licht van het voorgaande wil ik schepen Watteeuw dringend oproepen om te stoppen met zijn wij-zij-verhaal. Zijn opiniestuk toont dat het ‘verbindende’ verhaal van burgemeester De Clercq ook op vlak van mobiliteit ver weg blijkt te zijn in Gent. Naar mijn mening heeft onze stad op vlak van mobiliteit nood aan evenwicht, waarbij er aandacht is voor zowel de voetganger, de fietser als de automobilist. Niet aan het opzetten van mensen tegen elkaar.